![]() |
|
![]() |
|
Onderwerp Opties | Zoek in onderwerp | Waardeer Onderwerp | Weergave Modus |
#1
|
||||
|
||||
![]() We leven in een klassenmaatschappij die ontkent dat ze bestaat
De wereld verandert op een gevaarlijke manier en één klassiek historisch vraagstuk staat daarbij centraal, schrijft Jan Dumolyn: de ongelijkheid tussen de sociale klassen. Het oudste Nederlandstalige politieke pamflet is een merkwaardige historische tekst. Het gaat om een kleine perkamenten rol, 50 centimeter hoog en 20 centimeter breed. Die bevat een soort petitie die in 1280 werd opgeschreven tijdens een volksvergadering in Damme. De politiek mondig geworden burgers van dat voorhaventje van Brugge overhandigden iets later die eisenbundel aan Robrecht van Bethune, zoon van Gwijde van Dampierre, de graaf van Vlaanderen. De gemeentenaren waren misnoegd. Ze vroegen heer Robrecht – die dat waarschijnlijk niet verwacht had toen hij de stad kwam bezoeken – een verlaging van de ‘assisen’ op brood, bier, wijn en mede. Dat waren de consumptiebelastingen, zeg maar de toenmalige btw, op die basisproducten (we weten dat de middeleeuwers de hele dag ‘klein bier’ met een laag alcoholpercentage dronken). Zulke oude teksten lezen taai, maar ik geef u graag een passage letterlijk mee, in de West-Vlaamse variant van het Middelnederlands, toen de beschaafdste literaire cultuurtaal. Die belasting moest omlaag, want, zo stelde het morrende volk van de Zwinhaven, “hierof ghelden arme lieden diet winnen met haren leden meer dan die rike”. Met andere woorden: “Mensen die met hun handen werken, betalen meer dan de rijken.” In Damme begrepen gewone mensen in 1280 wat regressieve belastingen waren. Ze vonden dat de sterkste schouders dus wat meer van de zwaarste lasten mochten dragen. En al even erg was dat de schepenen van de stad met dat belastinggeld niet eens straten hadden laten plaveien of de haven hadden onderhouden. De politieke elite van het stadje viel samen met de economisch machtige koopliedenklasse. Ze vormden een oligarchie, een “heerschappij van weinigen”, die de overheidsmacht, de schepenbank van de stad, monopoliseerde om de eigen belangen te behartigen. Sinds de invoering van de landbouw, de neolithische revolutie die ongeveer 12.000 jaar geleden in het Midden-Oosten plaatsvond, is dat eigenlijk de normale gang van zaken: de klassenmaatschappij, een fenomeen dat overduidelijk bestaat en fundamenteel is, maar dat in het maatschappelijke debat opmerkelijk weinig aan bod komt. Bloedjes van kinderen Als het vandaag in het openbare debat over pakweg de pensioenen gaat, zou het nochtans relevant zijn het eens wat meer te hebben over die ongelijke verdeling van geld, macht en invloed in de samenleving. Maar nee, dan wordt er meestal een imaginair ‘wij’ gecreëerd. Wij moeten allemaal een inspanning leveren, want we hebben allemaal boven onze stand geleefd (en anders blijft er niets over voor onze bloedjes van kinderen). Zijn we trouwens niet allemaal middenklassers en tweedeverblijvers geworden? In de krant krijgt de gewone werkmens gelukkig nog beursadvies. De politieke klasse beweert het algemene belang te verdedigen, maar komt in feite meestal op voor de belangen van specifieke sociale groepen. Het gaat opmerkelijk vlotter om laagbetaalde vrouwen die een tijd deeltijds gewerkt hebben, te straffen met een pensioenmalus dan eindelijk eens een redelijke belasting op meerwaarde in te voeren. Mensen met aandelen hebben blijkbaar een grotere maatschappelijke impact en een luidere stem, ze hebben meer politici achter zich staan. En bedrijven die lastenverlagingen krijgen of meer flexi-jobbers te werk mogen stellen en zo grote gaten in de kas van de sociale zekerheid slaan, behoren niet tot die ‘wij’, verantwoordelijk voor de toekomst van onze kinderen. Voor de middeleeuwse burgers van Damme was dat duidelijk, nu wordt er meestal mist gespoten over het feit dat de grootverdieners ook vandaag nog lager belast worden. Het debat wordt dan verlegd naar een aantal groepen met zogenaamde privileges, zoals ambtenaren met een net iets beter pensioen dan anderen. Of profiterende langdurig zieken. We leven in een klassenmaatschappij die ontkent dat ze bestaat. Daar hebben we dan mediagenieke werkexperts en hoofdeconomen voor, die ook al beweren voor ‘ons’ allemaal te spreken. Vroeger viel die maatschappelijke ongelijkheid dan ook meer op. Ten tijde van het klassieke fabriekssysteem van de 19de en een groot stuk van de 20ste eeuw wist je wie de kapitalist met de spreekwoordelijke hoge hoed was. Door de strijd van de arbeidersbeweging en een grote economische groei kwam vooral tijdens de naoorlogse periode in de geïndustrialiseerde landen een sociaal model tot stand dat tot een grotere herverdeling leidde. En ook tot meer opwaartse sociale mobiliteit: de kinderen van boeren en arbeiders konden gaan studeren en zich opwerken tot de middenklasse. 90 procent belastingen Politici en opiniemakers erkenden toen nog dat de machtsongelijkheid tussen een kleine elite en de rest van de bevolking problematisch was. Zelfs de Amerikaanse president Dwight D. Eisenhower, geen marxist maar een volbloed anticommunistische Republikein, had het in zijn afscheidsspeech van de politiek over het “militair-industriële complex” dat veel te veel invloed had. Tot begin jaren 60 werden de Amerikaanse superrijken trouwens nog heel zwaar belast, tot wel 90 procent voor de hoogste inkomsten. Meer koopkracht voor de gewone mensen was ook in het voordeel van de economische elite. En de politieke elite werkte een soort compromis uit tussen arbeid en kapitaal. De rest is geschiedenis. Dat model kwam vanaf de jaren 70 onder druk te staan. En nu lijkt zich in onze postindustriële digitale maatschappij een totale paradigmawissel aan te kondigen, die veel meer impact heeft op de betaalbaarheid van de pensioenen dan pakweg het feit dat we langer leven. Sinds de moderne wereld tot stand kwam, is de ongelijkheid nooit groter geweest dan nu. De inkomens uit winsten en vermogens zijn de voorbije decennia overal meer toegenomen dan de inkomsten uit arbeid. De sociale mobiliteit neemt overal af, zeker in de Verenigde Staten, waar de American dream totale fictie is geworden. Tezelfdertijd hebben de wereldwijde economische elites meer macht dan ooit om de publieke opinie disproportioneel te beïnvloeden. Daardoor kunnen ze, bijvoorbeeld, de eenzijdige manier waarop het debat over de pensioenen wordt gevoerd, als “het gezond verstand” voor te stellen. Bernie Sanders en Alexandria Ocasio-Cortez trekken nu grote menigtes met hun Fighting oligarchy tour in de VS. Daar is een kleine groep volstrekt immorele miljardairs de democratie en de sociale zekerheid aan het vernietigen. Dat doen ze om hun winsten te verhogen. De wereld is op een gevaarlijke manier aan het veranderen en één klassiek historisch vraagstuk staat daarbij centraal: dat van de ongelijkheid tussen de sociale klassen. Mag het daar misschien wat meer over gaan? Jan Dumolyn is historicus aan de UGent. Zijn column ‘Tragedie & klucht’ verschijnt maandelijks. DS, 09-05-2025 |